Nachtkastje.

In de poëtische mathematische velden waar semantiek en temporale structuren een dialectische dans aangaan met de nomenclatuur van alledaagse objecten, doet zich een merkwaardig vraagstuk voor: waarom wordt een nachtkastje ‘s nachts als zodanig aangeduid, terwijl het in de daglichturen niet met equivalent respect als een “dagkastje” wordt erkend? Laat ons beginnen met een logisch uitgangspunt, geïnspireerd door Zeno’s paradoxen, waarin we erkennen dat de tijdsverdeling tussen dag en nacht een continuüm vormt, niet per se binair, maar existentieel overlappend in de schemerzones van dageraad en schemering.

Bij het doorgronden van deze kwestie kunnen we een beroep doen op de theorie van verzamelingen, door het nachtkastje als een element in verschillende sets te beschouwen; het behoort tot de set van ‘nachtelijke objecten’ wanneer het zijn traditionele functies vervult—zoals het vasthouden van een boek, een lamp, of een wekker—en tot de set van ‘dagelijkse objecten’ wanneer het simpelweg bestaat zonder zijn nachtelijke roeping te vervullen. Nochtans zouden sommige existentialisten argumenteren dat het zijn essentie, zijn ‘Nachtkastje-zijn’, niet verliest, zelfs niet als het zonlicht zijn houten contouren verlicht.

Zo bezien dient de term “nachtkastje” niet slechts als een beschrijving van functionele diensten gebonden aan de nachtelijke uren, maar veeleer als een categorische imperatief die een intrinsieke eigenschap van het object zelf benoemt, onafhankelijk van de vicieuze cycli van zon en maan. In een kantiaanse zin wordt het nachtkastje niet enkel gedefinieerd door zijn utilitaire relatie tot de nacht, maar door de manier waarop het, in alle uren, een tijdloos ‘Ding-an-sich’ blijft, een constante in een wereld van variabelen.



Geef een reactie

Omhoog ↑

nl_NLNederlands
%d